In de grote tafel die in de woonkamer van mijn ouders staat, staan twee afdrukken van waxinelichtjes. Op een zondagochtend, drie of vier jaar voordat ik begon met roken, was ik wakker geworden om niet meer te kunnen slapen, vermoedelijk te wijten aan de zomertijd. Villa Achterwerk was nog niet begonnen, een uur tijd om te doden met vuur. De lontjes van de lichtjes waren verzopen, maar ik probeerde er weer leven in te jagen door verkoolde lucifers in het kaarsvet te dopen. Ik was dusdanig gefascineerd door het vuur dat ik het brandende wilde houden, het werkte goed. Ik denk zelfs dat ik mijn vingers één of meerdere malen verbrand heb toen ik de bakjes weg wilde gooien. Tot mijn schrik kwamen twee zwarten cirkels onder het aluminium vandaan. Mij begeerte deed mij niet doen realiseren dat de hitte de lak zou verkleuren. Als het ging om de kaarsjes was ik een narcist, elke keer dat de vlam doofde, moest deze weer branden.
In De dynamica van begeerte beschrijft Tommy Wieringa vuur als metafoor voor begeerte. “De begerende mens heeft een gigantisch verbrandingsproces geschapen, een laaiend vuur.”
Zoals ik het lichtje laaiend wilde houden, zo wil de begeerte zichzelf in stand houden. Onthouding van de begeerte verzorgd lijden. De begeerte invullen ook. De begeerte stopt namelijk te bestaan, wanneer hij duurzaam ingevuld wordt. Sterker nog, niet-begeren is de dood. Dus komt na iedere begeerte een nieuwe begeerte, begeren is leven. Aldus, Tommy Wieringa. Op een letter na, kan ik zijn metafoor zeer goed volgen.
Een meisje dat een vriendje heeft, mag je niet versieren. Dat is niet leuk. Zie hier de begeerte ten top. De begeerte is groot, en nog eens vergroot doordat het niet mag. Als het niet mag, is leuker. Maar de begeerte laat zich niet invullen. Niet, omdat een man kan besluiten haar inderdaad niet te versieren. Niet, omdat wanneer de man besluit dat wel te doen, hij haar niet zal winnen.
Tevens heb ik een hekel aan Sonja Bakker, om maar eens een zijspoor te nemen – haar neus zit in de weg als ze lacht, haar stembanden zitten in de weg als ze praat. Echter begrijp ik nu waarom ze zo populair is. Het heeft allemaal te maken met het vuur. Mensen begeren eten, omdat de voedingsstoffen verbranden bij de vertering. Vervolgens willen mensen afvallen, alle voeding die niet verbrand en opgeslagen is, moet met terugwerkende kracht alsnog verbrand worden. Deze verbranding maakt het leven, spieren werken immers ook door middel van verbranding.
Ondertussen overkomt het mij te vaak dat ik mij laat verleiden tot het meeroken van een sigaretje. Het is de tabak die brand, nadat deze is aangestoken met vuur – tegelijkertijd wordt mijn verlangen vertegenwoordigd door de lucifer. Daarnaast geeft de rook een branderig gevoel in mijn luchtwegen.
Lucifer, het is één van de namen van de duivel, en daarmee dat wat door sommigen aan hem wordt toegeschreven, leven. Drank en drugs, om te spreken in thema’s voor een coma. En seks. Vooral seks. Het maakt van God de dood. Het klinkt mij niet raar in de oren. Gelovigen houden zich veel bezig met het vraagstuk van het ‘leven na de dood’. Het impliceert dat zij het leven dat zij nu leiden al percipiëren als dood.
God zou licht zijn, maar laat ons in het duister over wat er werkelijk zal gaan gebeuren, het schijnt mooi te zijn – misschien een metafoor voor de zon, die overigens ook slechts een brandende gasbel schijnt te zijn.
Zittend in het licht van diezelfde zon, in een tuinstoel op de zuidhelling van een heuvel vlakbij Chaumard in de Morvan, concludeerde ik het. Ik nam een slok van mijn Kronenbourg. Luisterend naar Sofie, tijdens haar solo-optreden in de Spieghel, concludeerde ik het. Ik nam een hijs van haar Marlboro. Liggend op de bank, met het blauwe licht van naakte borsten en telefoonnummers in mijn gezicht, en tussen mijn vingers en tanden bolognese vervaardigd door Croky, concludeerde ik het;
Begeerte is leven.
Dik zijn is de dood, slank willen worden is leven. Roken is de dood, willen stoppen met roken is leven. Orgasmen zijn de dood, gemeenschap is leven. Leven is de dood, willen leven is leven.
Ik, op mijn beurt, verlang naar een groot vuur, een brandstapel of desnoods een kleine fikkie, dat gevoed of desnoods gestookt wordt door gewichtsconsulterende boeken. Daarboven houd ik een stok met daaraan geprikt een marshmallow, die vlam vat en verbrand omdat ik hem niet tijdig uit het vuur haal. Te druk met de onverklaarbare drang naar voedsel, welke mij ertoe drijft de rauwe spekjes ongecontroleerd naar binnen te werken. Puur en alleen omdat ik de begeerte in mijn tweede jonkel gejaagd heb.
De publicaties op deze site zijn auteursrechtelijk beschermd. // © 2006-2025 Co|Ma Alle rechten voorbehouden.
Want ooit op een dag
Dan dooft het vuur
Maar als ik sterf
En word geblust
Laat het dan zijn met een kus
Sorry: ik was ” ” vergeten. Het is van Stef Bos.
Ik wil vuur
Levenslang vuur
Want we leven misschien maar zevenhonderdduizend uur
En ik wil elk uur vuur
Toen ik het schreef, was het zo klaar als een klontje. Maar nu ik het terug lees, moet ik ook even drie keer denken wat ik ermee bedoelde. Misschien moet ik maaar geen verhalen meer schrijven als ik nuchter ben. Onder invloed wordt het leven alleen maar gemakkelijker.
Oh wacht.
Je moet de laatse alinea even hardop voor jezelf voordragen.
Ja, het is al wat gemakkelijker geworden.
Mooie column weer, Co! Ga zo door…